|
| Auteur | Bericht |
---|
Caleb Green District 7
PROFIELAantal berichten : 279 Registratiedatum : 28-07-13
| ◊Onderwerp: Run to the hills! | di jun 24, 2014 2:11 am | |
| 'Het volkslied begint.' Fluisterde Janaea in het oor van Caleb. Ze lagen opgekruld op een matras in de hoek van de beste ruïne die ze hadden kunnen vinden - niet meer dan een paar muurtjes met een hoop inkepingen erin. De nacht was sneller gevallen dan ze hadden verwacht en door de stille afgelopen twee dagen, durfde Janaea niet door het donker zich door de Arena te begeven. Er waren geen doden gevallen en er was niks raars gebeurd. Caleb zocht er niks achter, maar alle alarmbellen waren gaan rinkelen bij Janaea deze nacht en zodra er geen zonlicht meer te zien was geweest, had ze geweigerd nog maar een voet te verzetten. 'Bob en Els en ik gaan nergens heen! Dan moet je maar zelf gaan lopen hoor, maar ik ga niet met je mee!' Dit standpunt werd bijgezet door de kleine Janaea die zichzelf neerplantte op het matras waar ze praktisch naast had gestaan. Caleb had een wenkbrauw opgetrokken, want hij was het er totaal niet mee eens. Het was echter al zo veel moeilijker voor haar dan voor hem, dus het leek hem bijna kwaadaardig om haar nog verder uit haar comfortzone te duwen dan ze al was. Zij had de eerste wacht genomen, maar moest hem wakker maken zodra het volkslied begon. Hij had de kanonnen gehoord vandaag. Dat maakte echter niet dat hij wist wie er nog over waren en wie het einde niet hadden gehaald. Er moest een strategie worden gemaakt om de laatste twee concurrenten uit te schakelen en dat was alleen maar mogelijk als hij wist wie er nog over waren. Heel precies wist hij het niet, maar hij kon zich nog vaag de gezichten herinneren van wie er wèl aan de hemel hadden gestaan en kon zo samen met Janaea uitvogelen wie er voor zorgden dat de twee bondgenoten nog altijd - weliswaar indirect - in levensgevaar waren.
Caleb had er op zijn beurt op gestaan dat hij als eerste zou slapen. De kans dat ze 's ochtends werden aangevallen was aanzienlijk groter dan normaal, omdat er zo weinig mensen over waren en het 's nachts koeler was. Er was echter niemand in de buurt geweest de afgelopen dagen, waardoor Caleb er van overtuigd was dat de andere tributen eerst vanaf de andere kant van de Arena naar hen toe zouden moeten komen. Caleb had met Janaea op het hoogste gebouw wat ze konden vinden gestaan, in de hoop iets meer te weten te komen over de grootte van de Arena, maar de zon verblindde hen en het zicht was slechter dan ze hadden verwacht - alsof iemand hen probeerde tegen te houden om een beter beeld te krijgen van de Arena. Ze zagen het woud, wat zich op hooguit vijfhonderd meter van hun uitkijkpost bevond. Ze zagen een stel andere huizen wat verderop, maar ze konden hooguit een kilometer kijken en van de afstand die ze de eerste dag alleen al hadden afgebracht, wisten ze dat de Arena toch wel flink wat kilometers groot was. De plek waar de Hoorn had gelegen, was niet in het zicht. Caleb en Janaea hadden na het uitkijken definitief besloten dat de Hoorn het middelpunt van de Arena was geweest, want voor zo ver ze konden zien en wat ze nog wisten van de vorige dagen, was er altijd een gigantisch bos aan de grens van de stad. Ondanks Caleb's voorkeur voor hout en bomen, had hij zich niet op zijn gemak gevoeld toen ze de vijfde dag langs de grens hadden gelopen. Het was te dicht, de bomen waren te groot en voor het eerst in zijn leven hadden de bomen hem benauwd in plaats van gekalmeerd. Janaea was er ook niet happig op geweest en aangezien hun wandelingen ook grotendeels het uitkammen van de omgeving was geweest en ze niet een heel grote afstand hadden overbrugd, hadden ze maar één weg gevonden vanaf de stad naar een andere plek. Ook dat hadden ze niet willen doen. Ze kenden de weg hier nu eenmaal redelijk en konden zich hier goed bezighouden.
Maar het volkslied begon en Caleb opende zijn ogen en keek naar boven, waar de eventuele gezichten van de gesneuvelde spelers zouden verschijnen. Zodra het volkslied eindige, verschenen er dan ook twee gezichten: een meisje, ongeveer van Caleb's leeftijd, en een jonge jongen, vermoedelijk rond Janaea's leeftijd. Caleb herkende het meisje. 'Volgens mij was zij degene bij de Hoorn die we toen nog weg zagen rennen.' Fluisterde Caleb tegen Janaea. Na vijf dagen in de Arena en een paar dagen in het trainingscentrum te hebben doorgebracht met zijn kleine bondgenoot, was hij gewend aan haar constante stroom met woorden en de antwoorden die ze er al wist uit te floepen nog voordat Caleb klaar was met praten. Het zinde hem dan ook niks dat Janaea geen reactie gaf op de tributen, niet op wat hij zei en ze strak voor zich uit keek toen hij zich oprichtte om te kijken of alles wel goed ging. 'Janaea?' Zei Caleb zachtjes, bezorgd, terwijl hij de schouder van het meisje aanraakte. Janaea schrok daar zo van, dat ze een kreetje sloeg en opsprong. 'We moeten weg!' Piepte ze. Haar ogen stonden hol en het leek alsof alle kleur uit haar normaal zo roze wangetjes was verdwenen. Er was geen spoor van het koppige meisje van een uur of drie geleden, toen de nacht viel en ze geen stap had willen verzetten. Er was geen spoor meer van het meisje wat achter een meisje van een jaar of vier ouder was aangerend voor een ukelele, die ze alleen hadden kunnen gebruiken als houten rugzak met snaren. Caleb was compleet in de war van deze plotselinge omslag in het meisje. Hij had geen idee waar het vandaan kwam: was het van de overledenen? Had de hitte haar gek gemaakt, na al die dagen hier te zijn geweest? Hadden ze de verkeerde bessen gegeten en begon ze te hallucineren en maakte dat dat het slechts kwestie van tijd was voordat Caleb dat ook zou gaan doen? Of was er iets aan de hand waar hij geen weet van had, maar wat zij op de één of andere manier wel had gevoeld?
'Janaea, wa-,' 'NU CALEB, NU!' Gilde het meisje en ze begon met rennen met Bob en Els al in haar handen. Caleb bleef eerst een seconde staan, zo verbaasd van deze plotselinge uitbarsting uit de mond van het kleine meisje dat hij zich geen raad wist. Ze was gek geworden, dat was zeker, maar hij had beloofd voor haar te zorgen en dat moest ook als ze niet wist wat ze aan het doen was - tot op het punt dat ze een gevaar voor hem ging vormen. Dat was nog niet het geval en Caleb dankte daar stilletjes de goden voor. Janaea was praktisch zijn kleine zusje geworden en na die seconde daar te hebben gestaan, raapte hij als de bliksem zijn wapens bij elkaar en sprintte achter het meisje aan, die opeens veel harder leek te rennen dan ze hiervoor ooit had gedaan.
'WAT IS ER? WAT GAAN WE DOEN?' Schreeuwde Caleb naar Janaea, die nog vijf meter voor hem rende en over takken en stenen sprong alsof ze een berggeit was die dit al jaren deed. 'D-d-de bomen!' Klonk haar hoge stemmetje, 'ze maken geluid!' Caleb trok een gezicht en bleef nog altijd achter het meisje aanhollen. 'Geluid? Natuurlijk.' Mompelde hij, boos op zichzelf dat hij voor de tweede keer zijn leven op het spel aan het zetten was door achter een twaalfjarige aan te rennen. Toch kon hij het niet laten om tussen zijn gehijg door te luisteren of hij iets hoorde. In eerste instantie was dat niet zo en dat maakte hem nog bozer, want het was nu wel duidelijk dat ze hallucineerde en dat Caleb daarin mee werd getrokken. Waarschijnlijk zou hij ook gaan hallucineren, want ze hadden hetzelfde gegeten de afgelopen dagen en hij at natuurlijk meer dan zij want hij had meer eten nodig. Dit ging hen dus sowieso de dood in jagen. Het was echter maar vijf seconden later dat een naar gevoel zich meester maakte van Caleb - het kroop als een gif door zijn aderen en ondanks dat hij het warm had van het rennen, verspreidde er een koud en kil gevoel zich vanaf zijn borstkas naar zijn armen en richting zijn onderbuik en dit was niet het gevoel van vergiftigd worden, dat durfde hij op zijn leven te zweren - iets wat hij ook met zijn leven zou bekopen als hij niet verder zou blijven rennen. Tussen de ademhalingen door had hij het ook gehoord: een laag geluid, iets wat de bomen deed trillen en bewegen en niet alleen de bomen maar de hele omgeving maakte rare geluiden en het leek alsof donder zich over de grond verspreidde en het was niet alsof hij dit ooit eerder mee had gemaakt maar hij kende het geluid van zware regenval in een bos en dit was hetzelfde maar veel extremer en dat betekende maar één ding. 'GA NAAR DAT HOGE GEBOUW DAAR EN KLIM NAAR BOVEN!' Schreeuwde Caleb naar Janaea. 'WAT DENK JE DAT IK AAN HET DOEN BEN, STOMME HOUTHAKKER!' En Caleb kon niet heel veel dan het kleine meisje verder volgen, zich afvragend sinds wanneer ze zo lang zo hard kon lopen. Het kon natuurlijk best zijn dat dit puur overlevingstechniek was, of dat ze dingen voor hem verborgen had gehouden. Caleb kon het nog goed bijhouden, maar als ze van plan was de hele Arena door te sprinten, had ze toch mooi pech
Snel bleek dat dit niet het plan was. Tweehonderd meter verderop bevond zich een hoog gebouw en ondanks dat niet alles van dit gebouw nog heel was, kon dit - hopelijk - wel bescherming bieden voor nu. Janaea spotte het gebouw op hetzelfde moment als Caleb en riep 'Die daar!' en zoals het de afgelopen vijf tot tien minuten was gegaan, al voelde het meer als een uur, hobbelde Caleb achter Janaea aan. Ze sprongen over de laatste muurtjes en waren toen bij het gebouw, wat drie verdiepingen telde en een paar muren van wat ooit de vierde was geweest, waar nog een klein beetje plafond rondhing waar de stalen kabels van het gewapende beton uitstaken. Caleb duwde het meisje naar binnen en struikelde daarbij bijna, maar wist zich snel te herstellen en hij bereikte de trap op het moment dat het water zich de weg naar hun schuilplaats had gevonden. 'Snel!' Schreeuwde Caleb. Hij zag het haar van Janaea de hoek omgaan en hoorde haar voetstappen de trap op gaan. 'En pas op waar je loopt want je weet niet hoe stevig alles nog is!' 'Hoe oud denk je dat ik ben?' Snauwde het meisje, 'elf?'
Caleb bereikte de derde verdieping na Janaea en liet zich op de grond vallen en bleef op zijn rug liggen met zijn ogen gesloten. Op de één of andere manier was Janaea al enigszins hersteld en ze hing in het raamloze kozijn en keek naar buiten. 'Ik hoop maar dat het huis stevig genoeg is.' Zei ze, meer in zichzelf dan tegen Caleb. Op dat moment bedacht Caleb zich dat, ondanks dat de keuze zich op een hoger gelegen gebied te schuilen veel logischer was, dit misschien niet zo verstandig was mocht het gebouw minder stevig zijn dan het eruit zag. De eerste twee verdiepingen waren vrij degelijk, maar dit waren de Hongerspelen en dit was de Arena en er waren op dit exacte moment nog maar vier mensen in leven. Alles was mogelijk, als je naging dat ze in het midden van de Arena zaten en de boel net overstroomd was. 'Wat is de schade?' Vroeg Caleb aan Janaea. 'Overal is het nat.' Janaea draaide zich om en Caleb was blij dat haar gezicht wat meer Janaea stond. Nog altijd was het niet het stuiterende meisje van de ukelele, maar dit gezicht had hij vaker gezien en het paste een stuk beter bij haar leeftijd - voor zover schuilen in een ruïne door een plotselinge overstroming door een stel pipo's die je dood wilden hebben bij iemand's leeftijd zou kunnen passen. 'Hoe nat?' 'Kletsnat.' Caleb en Janaea keken elkaar aan en schoten in de lach. Het was geen oprechte lach, meer een soort 'we hebben onze dood weer een paar minuten verder uitgesteld en kunnen nog ademhalen'-lach, maar het klaarde wel de lucht een beetje. Caleb, die ondertussen een beetje was bijgekomen, krabbelde omhoog en wankelde naar het raam. Wat hij zag, trok alle lucht uit zijn longen en hij moest weer gaan zitten omdat hij anders om zou vallen. Alles was omringd door water. Het bewoog nog hevig, maar leek nu op het hoogste punt te zitten en dat hield in dat op z'n minst de eerste verdieping maar vermoedelijk nog meer onder water stond. Alles stond blank. Hij zag geen waterputten, geen bessenstruiken, niks wat ook maar wees op leven en eten en meer van die essentiële dingen. Niet dat ze nu heel ver konden zien, dus hij wist niet of het overal zo was of dat de vloedgolf was gegenereerd vanuit een random punt in de Arena. En hij had geconcludeerd dat het een vloedgolf was, want er was geen wolkje aan de lucht en er was geen regen gevallen. Shit. En dan kwam nog het beste van alles: 'Kan jij zwemmen?'
((OFF: Sorry lieve Soot, ik heb Janaea echt geen recht aan gedaan en sorry daarvoor. Ik wist het niet meeeeeer en ik wil dit gewoon gepost hebben.
-Janaea doet space-y en gaat er randomly vandoor zodra de vloedgolf komt -Caleb gaat iets minder randomly achter haar aan -Ze rennen de hele stad door zo'n beetje (not sure hoe groot?) vanaf de rand van/met het oerwoud -Ze schuilen in een gebouw met drie en een halve verdieping: drie zijn er bruikbaar en (vrijwel helemaal) overdekt, de vierde verdieping is te bereiken maar is bouwvallig en er ontbreken stukken van de vloer en de muur en er is geen plafond.))
De vloedgolf slaat in op het gebouw, maar niet hard genoeg om het gebouw in te laten storten. Janaea en Caleb zijn voor nu veilig. |
| | | Caleb Green District 7
PROFIELAantal berichten : 279 Registratiedatum : 28-07-13
| ◊Onderwerp: Re: Run to the hills! | ma jun 30, 2014 2:07 am | |
| Een grote vloedgolf deed het gebouw trillen en Janaea duwde Caleb weg van het raam, waar hij met zijn rug naar toe had gestaan. Een plons water vond zijn weg naar binnen en het stinkende tapijt kreeg een plens water over zich heen, op de plek waar de jongen uit District 7 eerst nog op zijn gemakje rond had staan kijken. 'Caleb, je moet echt die ogen en oren van je gaan gebruiken!' Piepte Janaea. Ze had hem een flinke schouderduw moeten geven om hem in beweging te brengen en dat was niet haar eerste keus geweest. Toen Caleb herhaaldelijk niet op haar ge-'Caleb, ga daar eens weg!' had gereageerd, had ze met haar kleine bottige schouders in zijn ribben lopen duwen totdat de boom - haha - van een jongen een stap opzij had gedaan. Het mocht dan wel een tropisch klimaat zijn in de Arena: nat worden was nooit een goed idee. Wie weet besloten de mensen die de baas waren over de Arena dat het opeens twintig graden onder nul zou worden. Geen strak plan. 'Ik was bezig met onze levens te redden!' Bracht Caleb er nog tegenin, maar Janaea stopte een bes in zijn mond zodat hij zou stoppen met praten. 'Dat kan niet als ík telkens je leven moet redden omdat jíj alleen dat van mij probeert te redden!' Janaea draaide zich om en haar haren - die in de meest slordige vlecht ooit zaten en Caleb zou hoe dan ook een uitbrander krijgen van een vrouwelijk persoon mocht hij ooit uit de Arena komen, want hij had nog nooit het haar van iemand gevlochten en had dan ook geen idee hoe het moest totdat Janaea dat aan hem uit ging leggen en hij zo nauwkeurig mogelijk de instructies op probeerde te volgen - vlogen achter haar aan.
'Waar was je eigenlijk naar aan het staren?' Vroeg het meisje nieuwsgierig. Ze was op een oude, versleten tweezitsbank gaan zitten. Eén van de kussens was voor driekwart intact, de rest van de overgebleven kussens hadden veren en vulling die er met man en macht uit probeerden te komen en Caleb had nog iets gemompeld over dat er meer parasieten in zouden zitten dan dat er mensen waren in heel Panem. Janaea was er echter met een plof op gaan zitten zodra ze hadden besloten dat ze nu echt geen kant op konden en aangezien de bank niet was ingestort, was dit nu haar hangplek. Ze waren hier nu een uur of twee en hadden drie fikse vloedgolven zonder problemen doorstaan. Het tapijt was nat, maar Caleb verwachtte dat niet nodig te hebben. Het water stond gelukkig nog altijd op dezelfde hoogte en was relatief rustig. Janaea had het laatste halfuur gespeculeerd over waar de vloedgolven vandaan kwamen, want er leek niks in de buurt te zijn - zoals een grote reus die met een peddel eens in de zo veel tijd het water hun kant op liet bewegen - dat dit zomaar kon veroorzaken. Caleb had echter weinig geluisterd, tot de grote frustratie van het kleine meisje, die toch genoeg om hem gaf om hem te behoeden van een nat pak.
Caleb had de afgelopen afwezige momenten gespendeerd aan het zoeken van een uitweg. Ze zaten met zijn tweeën in een bouwval, ze waren omringd door water en waren geen van beide (goede) zwemmers. Ook hadden ze geen idee van wat er zich in het water bevond, iets waar Janaea zich niet druk om maakte ( 'Visjes zijn toch leuk? In District 4 leve)n ze er van, ik kan me niet voorstellen dat ze zo eng zijn. Daarbij hebben wij toch allebei leren vissen in het Trainingscentrum?') maar wat Caleb geen fijn gevoel gaf. Hij was opgegroeid in de bossen en niet bij het water en hij wist zich wat er voor ongein zich in een bos kon bevinden - en dat was een bos wat hij kende. Hij wilde zich met een reden niet in dit onbekende donkere woud begeven, maar hij zou nu liever daar rondrennen dan dat hij het water zou moeten trotseren. Zijn bos- en houtervaring had echter een positief puntje, was hij achter gekomen: alle meubels in deze kamer waren van hout. Het waren er niet extreem veel, maar ze konden wel handig zijn.
'Hout drijft.' Zei hij tegen Janaea. Ze keek hem niet-begrijpend aan. 'Maar hier is geen water.' Antwoordde ze. 'Klopt. Maar we weten niet voor hoe lang.' Hij keek nogmaals de kamer rond. Er hing een scheve plank aan een muur, er stond een groot dressoir met lades, een dichte boekenkast, een kledingkast, een complete - en vrijwel intacte - eetkamerset en nog wat spulletjes die van pas konden komen in hun kamer. Caleb zou een poging kunnen wagen om een verdieping lager te gaan, maar kreeg een benauwd gevoel bij wat hij daar wel eens aan kon treffen en was niet van plan dat benauwde gevoel erger te laten worden. In geval van nood kon hij nog naar de verdieping hierboven, al was het de vraag hoe stevig de grond was die hij dan onder zijn voeten had. Caleb liep naar het dressoir en trok de lades open, die tot zijn grote spijt allemaal leeg bleken te zijn. 'Hoe bedoel je, we weten niet voor hoe lang?' Vroeg Janaea. Ze was opgestaan van de bank en liep nu achter Caleb aan. 'En wat zoek je? Ik word echt gek van je! Ga eens zitten en doe rustig want we kunnen nergens heen en het is echt super vervelend als je de hele tijd voor je uit staart en rondloopt en zo gek doet want zo ben je niet!' Die woorden zorgden ervoor dat Caleb stopte met het neuzen in alle lades en hoeken die hij kon vinden. Ze had ergens gelijk. Normaal was het Janaea die met de plannen kwam en hij deed het hersenloze beukwerk en hielp eventueel mee denken. Hij was praktisch, zij was nauwkeurig. Nu wilde hij nauwkeurig zijn en dat zorgde voor gestaar en geijsbeer van zijn kant. Hij draaide zich om en keek het meisje aan.
'Stel nou,' begon hij, 'dat er een grote vloedgolf het huis kapotslaat.' Janaea keek hem aandachtig aan en deed haar mond open om daar tegenin te gaan, maar Caleb snoerde haar de mond door weer verder te praten. 'Dan hebben we een probleem, want we kunnen allebei niet goed zwemmen. Als we iets als een houten plank vasthebben, dan hebben we meer kans om te blijven drijven, want hout drijft. Als het iets groots is, dan kunnen we er misschien zelfs wel opklimmen om het makkelijker voor ons te maken af te drijven naar een veilige plek. En toen dacht ik,' Caleb wees naar de tafel, 'Als ik - samen met jou - nou probeer een vlot te maken, waar we beiden op kunnen, en als we nou met de tafelpoten een stok maken en dan met iets van een laken een zeil maken..' Caleb was nauwelijks uitgesproken of het gezicht van Janaea klaarde al helemaal op en het meisje rende de trap af naar beneden naar de verdieping waarvan ze niet wisten hoe het daar op het moment was en hij was bijna te verbijsterd om te kunnen functioneren totdat hij een BAM hoorde, gevolgd door een plons en "JANAEA" en Caleb rende naar beneden met zijn morgenster al in zijn hand maar was slechts halverwege de kamer voordat het meisje alweer naar boven kwam met een grote lap in haar hand. 'Gordijn!' Zei ze vrolijk, zich er absoluut niet van bewust dat Caleb er vanuit was gegaan dat ze door iets was geraakt en aan het verzuipen was. Hij slaagde een enorme zucht en trok een gezicht. 'Doe dat nooit meer!' Kreunde hij. 'Wat?' Haar vrolijke lach veranderde naar een zielig pruillipje en met grote ogen keek ze de jongen aan. 'Mag ik geen gordijn halen?' Caleb keek naar boven en sloot zijn ogen even. 'Je bent echt ongelooflijk, Janaea.' Mompelde hij, meer tegen zichzelf dan tegen het meisje. 'Dus het is goed?' Ze stond bijna voor zijn neus te springen en duwde het gordijn in zijn armen. 'Het is wel een beetje nat, want er stond een laagje water en die gordijnrails hing al helemaal scheef, dus ik heb hem er gewoon afgetrokken en toen viel de onderkant een beetje in het water want ik kon niet alles vangen.' De jongen glimlachte naar het meisje. 'Dit is perfect!'
En zo gingen de twee aan de slag. Janaea werd de taak opgelegd zo veel mogelijk touwachtige materialen te vinden. Ze kwam terug met een meter klimop, een stel veren uit de bank, repen die ze van de stof van de bank had gesneden - behalve natuurlijk het gedeelte waar ze zat - en zei dat, als het nodig was, het tapijt ook nog aan stukken kon. Ondertussen had Caleb de tafel omgedraaid en had twee poten losgemaakt, die hij op elkaar had gezet en met een vernuftig staaltje houthakken had hij een gleuf in de tafel zodat de onderste poot daarin kon nadat hij een uitstekend deel in de onderkant had gesneden. Ditzelfde deed hij met de bovenkant van die poot en met de andere poot, zodat die aan elkaar werden bevestigd. Het was lang niet zo stevig als hij zou willen, maar de stalen veren die ze om de poten hadden bevestigd als geïmproviseerd geraamte hielp wel iets. Janaea maakte met het mes voorzichtig gaten in het gordijn waardoor ze de touwachtige materialen stak en deze rondom de 'mast' bond. Daarna spande ze een touw van de hoek van het gordijn naar de paal. Het gordijn was eigenlijk veel te groot en ze was een beetje bezorgd dat als ze wind er vol in ging staan, de paal af zou breken, maar het was beter dan niks. Er stond altijd nog een rand om het 'boot'gedeelte heen, wat misschien wat water tegen zou houden. Nadeel was dat het zich wel op kon hopen nu, maar ze konden niks meer dan hopen dan dat de Arenagoden hen gezind waren.
Het begon licht te worden aan de horizon en al hadden ze geen besef van tijd en wisten ze niet of na de vloedgolven de zon wel op het goede moment opkwam, toch beslisten ze dat het waarheid was en dat het tijd was dat ze slaap nodig hadden. Caleb had twee planken uit de boekenkast gesloopt en deze gepromoveerd tot peddels - misschien dat ze na al die jaren eindelijk in gebruik zouden worden genomen. De tributen besloten, nadat ze hadden gezien dat de waterspiegel nog altijd hetzelfde was en de kans niet heel groot was dat er iemand hier binnen zou kunnen komen zonder dat ze het zouden merken - please please please please said their owners - dat ze het beste een tijdje konden slapen. Er zou toch wel iemand dood gaan, want er kon er maar één overleven en of dat nou nu was of morgen, het zou hoe dan ook vervelend worden.
((OFF: Ik wilde hem kort houden. Oeps.
-Er is - vind ik - ongeveer twee uur verstreken en er zijn een paar vloedgolven/flinke golven/idc voorbij gekomen, but they're still standing strooooong. -Ze bouwen een vlot met de voorwerpen in het huis (tafel, gordijn, klimop en repen stof en zo en de mad woodworking skillz van Caleb en de mad knoop- en vlechtskillz van Janaea) -Hela hola ze zijn klaar en gaan maffen.))
|
| | | |
| Permissies van dit forum: | Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum
| |
| |
| |