Ook Tyrell had wel eens nachtmerries over de Spelen. Het waren dan niet de gestorvenen die bij hem kwamen spoken. Het waren geen neergestoken kinderen of ontploffende taarten waar hij een naar gevoel aan overhield. Hij kreeg geen nachtmerries van een schuldgevoel, want schuldgevoel kende hij niet. De doden deden hem niets.
Het waren de overlevenden.
Hij wist dat ze nare dingen hadden meegemaakt, dat ze hem en zijn zus verantwoordelijk hielden, dat ze bloed aan hun handen hadden en dat dat een kind niet onveranderd liet. Hij hoopte dat ze gebroken waren. Dat ze al zoveel hadden gevochten, dat ze geen enkele energie of wil meer hadden om nu verder te vechten. Hij hoopte dat ze niet huilden in de nacht, maar geen enkel gevoel meer over hadden. Afgestompt, kapot, levenloze poppen in de handen van het Capitool.
Toch was hij wel eens bang voor wraak.
Het was nacht. De straatstenen glinsterden in het maanlicht. Hier en daar lag een plas water op de oneven kasseien. Één ervan was rood als bloed. Het rook naar regen in de zomer, vermengd met de geur van een oude stad.
Hij stond op een straat met aan weerszijden ruïnes, overwoekerd door klimop en struiken. Een boom was dwars door een muur heen gegroeid. Ver achter zich zag hij de Cornucopia, de gouden Hoorn uit de eerste arena.
Hij hoorde zijn eigen ademhaling, opvallend luid. Plotseling klonk er een kanonschot. De knal echode door de stad, langs gebarste muren en ingestorte torens. Hij kromp ineen en keek om zich heen. Hij voelde zich akelig onbeschermd.
Gehaast liep hij verder. Het begon te miezeren. Hij schrok van geritsel in een struik, maar zag toen een muis voorbij schieten. Hij lachte om zijn eigen angst. Wat had hij te vrezen? Hij was toch zeker geen tribuut? Er waren helemaal geen tributen meer in de eerste arena.
Ze waren dood. Allemaal.
Op één na.
Plotseling werd er een arm om zijn nek geslagen, met gespannen spieren. Hij hapte naar adem. Gaf een elleboog naar achteren en de klem om zijn nek verslapte... maar liet niet helemaal los. Een worsteling volgde. Hij probeerde de belager af te schudden. Hij zag lang haar. Was het bruin? Donkerblond? Malone. Ze krapte hem in zijn gezicht. Hij probeerde te slaan, maar ze was te snel. Of hij? Het leek Gbadamosi wel. Hij wist een pols te pakken te krijgen,maar Gbadamosi sloeg zijn bril van zijn hoofd en prikte hem daarbij bijna in zijn ogen. Tyrell probeerde met zijn schouder te beuken, maar zijn tegenstander schoot snel weg, waardoor hij zijn evenwicht verloor. Malone. Het was toch Malone. Hij probeerde wanhopig te blijven staan, maar zijn tegenstander maakte gebruik van zijn disbalans en werkte hem ruw tegen de grond. Ze pinde hem met haar knie vast. Hij wilde haar van hem af duwen, maar een flits leidde hem af. Metaal in het maanlicht. Ze had een wapen. Hij zag haar gezicht nog, met ogen die brandden van haat. Toen stak ze toe met haar sai.
Hij schrok wakker.
Langzaam drong het tot hem door dat het een droom was. Een nachtmerrie. Met wijdopen ogen, zonder iets te zien, probeerde hij zichzelf ervan te overtuigen dat het allemaal niet echt was. Hij kwam overeind uit zijn ongemakkelijke houding (hij was achter zijn bureau in slaap gevallen, over een ontwerp van een wapen). Hij voelde aan zijn hals. Geen steekwond. Geen sai. En dat vuur in de ogen van Bristow was allang gedoofd.
Bristow had niet eens een sai gehad, die was van Locklear geweest. En hij wist zeker dat hij eerst tegen de andere twee winnaressen had gevochten, maar dat kon tijdtechnisch alleen als hij tegen een gedaanteverwisselaar had gevochten en gedaanteverwisseling bestond niet. Punt. Het was een nachtmerrie, meer niet.
Nauwelijks had hij dat besloten, of er klonk gekletter uit een andere kamer. Zijn hart sloeg een slag over. Wat was dat? Hij luisterde gespannen. Er klonken meer geluiden, alsof iemand een feestje hield in zijn woonkamer.
Hij pakte zijn bril – uit gewoonte, niet omdat dat nodig was. De kamer werd meteen een paar tinten donkerder. Door de kieren onder en boven de deur zag hij dat het licht in de gang aan ging. En weer uit. Zo stil mogelijk schoof hij zijn stoel naar achteren en stond hij op. Hij zette zijn hoed op – hetzelfde pruisisch blauw als zijn brilglazen.
Gekletter, als een spiegel die in duizend stukjes viel. Per ongeluk, of expres?
Er lag een revolver op zijn bureau. Zijn hart bonkte in zijn keel, maar hij zag de kans die hem geboden werd. Nog niet zo lang geleden had hij de revolver op de kop getikt in een curiosawinkeltje. Hij had ermee willen experimenteren voor de volgende Spelen, kijken wat hij allemaal met die kogels kon om er een uniek wapen van te maken. Hij had gedacht aan vergif, kleine bommetjes, gas... maar toen hij die vage ideeën vannacht verder had willen uitwerken, was hij in slaap gevallen. Hij wist niet eens of de revolver wel werkte.
Tijd om dat te ontdekken.
Misschien was het gewoon een avox die zijn drankvoorraad had gevonden en nu door de woonkamer danste. Misschien was het een onhandige dief. Misschien was het een doorgeslagen fan die zijn huis was binnengedrongen (had hij fanatieke fans? Hij wist het niet. Hij hoopte van wel). Of misschien was het Cecilia, die wraak kwam nemen omdat hij als vijfjarige al haar jurken in stukjes had geknipt. In dat laatste geval kon hij misschien beter niet schieten.
Het licht in de gang knipte aan. En weer uit. Hij hoorde geen voetstappen, geen stemmen, geen gelach of gevloek. Hij snapte het niet. Hij klemde de revolver stevig in zijn hand (waarom trilde die hand? Hij was toch zeker niet bang?) en sloop naar de deur.
Plotseling was zijn slaapkamer felverlicht. Hij richtte zijn revolver op het lichtknopje, maar daar was niemand. Langzaam draaide hij een rondje, maar het licht ging weer uit en nog steeds had hij niemand gezien.
Hij liep weer naar de deur. In de gang hoorde hij een vaag geluid, alsof er met iets werd gegooid. Iets wat niet veel geluid maakte, maar stevig genoeg was om mee te gooien. Bijvoorbeeld een hoed.
Hij legde zijn hand op de deurklink, aarzelde, hoorde nog een keer dat geluid alsof één van zijn hoeden tegen het plafond werd gegooid en opende de deur.
Er vloog een hoed, zilverkleurig brokaat, als een frisbee langs hem heen. Hij volgde de beweging en – daar! Een gezicht. Hij schoot. Een trilling door zijn arm, zijn bovenlichaam werd naar achteren geslagen, hij moest een stap naar achteren zetten om te blijven staan. Damn. De kracht van de terugslag had hem verrast.
Rook kringelde uit de loop van de revolver. Hij keek in de richting waarin hij geschoten had, maar zag niets, behalve een gat in de muur. Had hij gemist? Of was het gezicht verbeelding geweest?
Een geluid van links. Vlug draaide hij zich om en schoot. Rook benam hem elk zicht, maar hij wist het zeker: hij had een gezicht gezien en als hij niet beter wist, zou hij denken dat het een Russo was.
OOC: geen idee of Tyrell de geesten kan zien en horen.