Het restaurant had hij inmiddels geclaimd. Het voelde veilig om tussen vier muren te kunnen zitten. Het feit dat er schoon drinkwater was maakte het al helemaal een paradijs midden in een hel. Dat het allemaal gewoon weer een val kon zijn, kwam niet eens bij hem op. Gister had hij nog even rondgelopen door het kleine dorpje, maar hij had weinig gevonden. Een afgebrand huisje, een leeg huisje met alleen een appel die hij beslist niet vertrouwde, net zoals het huis met bedden. Nee, alleen het restaurant leek enigszins betrouwbaar. Wat er met de plek was wist hij zelf ook niet. Misschien omdat het meerdere kamers had, of misschien wel alleen het water. Wat hij wel wist dat hij deze luxe zoveel mogelijk moest uitbuiten.
Dus had hij de voordeur geblokkeerd en sliep hij met zijn wapen naast hem. Niemand mocht hem van zijn plek beroven. Toen hij wakker werd deed hij het rustig aan, dronk hij nog wat, maakte zijn gezicht voor het eerst weer een beetje schoner, en luierde vooral veel. Een perfecte rustdag, tenminste, daar had hij op gehoopt.
Hij zat op een stoel een beetje naar achter en voren te wippen. Langzaamaan toch verveeld van het stil zitten. Toen er plotseling een gigantische klap de stilte doorbrak met veel geschud en licht. Hij viel met stoel en al achterover en nog half beduusd van het oorverdovende geluid en de val lag hij daar nog even te suffen, te lang. Het was de geur van brandend hout, van brandend alles wat hem weer in de realiteit bracht. Met moeite strompelde hij weer overeind. Hij hoefde niet te zoeken waar de geur vandaan kwam, want overal om hen heen zag hij door de dikke, zwarte rook, rode vlammen gierig aan de zo juist nog vredige omgeving likken. Zijn tas, hij moest zijn tas, zijn spullen. Hij begon te graaien naar de plek waar het moest liggen, maar met één oog wat al blind was, en de ander nu verblind door rook viel het niet mee. Hij voelde iets, greep ernaar en trok het naar zich toe. Warm, nee, heet leer deed pijn aan zijn hand, maar het was wel het leer van een tas, zijn tas.
En toen begon het gekraak, precies boven zijn hoofd, nee overal in het gebouw. Het plafond maakte de hele hectiek nog erger. Hij moest hier weg, en snel. De pijn in zijn verbrandde voeten negerend begon hij te rennen, tussen het vuur door, dwars door de rook heen. Zijn meeste zintuigen waren nu nutteloos, zijn ogen waren verblind, zijn neus rook alleen nog maar verbrandheid, zijn zenuwen voelde alleen de hitte, zijn oren gaven alleen gekraak en geknetter door. Blind, doof, gevoelloos rende hij voor zijn leven door de verschroeiende hitte. Wonder boven wonder bleek zijn richtingsgevoel nog te werken, of had hij gewoon heel veel geluk, want hij kwam uit bij de deur naar buiten, nog altijd netjes geblokkeerd door zijn barricade. Dat was het dan, hij zou niet vermoord worden, hij zou geen heldendood sterven. Hij zou sterven omdat hij niet had gedacht aan brandveiligheid. Fantastisch.
Met de kracht van pure doodsangst begon hij als een gek te duwen tegen de spullen, hopend dat hij ze nog net op tijd zou kunnen wegschuiven, dat hij hier weg kon komen. Weg uit zijn eigen val. Niet zo dood, niet op deze manier. Dan nog eerder dramatisch door een rookvergiftiging, maar niet door zijn eigen stomheid. Tranen sprongen in zijn nog werkende oog. Deels door de prikkende rook, maar ook om zijn hopeloosheid. Het plafond begon nog harder te kraken. Nee, het begon al te breken. Stukken plafond kwamen naar beneden vallen. Nu nog aan de achterkant, maar het zal snel hier komen. Of zou het vuur eerder zijn? Of zou de rook hem teveel worden? Zonder hoop probeerde hij voor de laatste keer alle spullen weg te halen en de deur open te kunnen maken. Weg. Weg uit deze hel. Ironisch hoe snel zijn paradijs was veranderd.
TL;DR:
~ Hij kampt in het restaurant
~ Restaurant word geraakt door bliksem
~ Everything buuuurnss
~ George red zijn tas, maar niet zijn wapen
~ Hij probeert weg te komen, maar zijn eigen barricade blokkeert hem.