De hitte zorgde voor een welbekende lichte glans op haar voorhoofd, enkele plukjes haar vielen uit haar paardenstaart en vielen tijdens het werk regelmatig voor haar gezicht. Op dit moment was ze blij om aan het werk te zijn aangezien het voor enige afleiding zorgde tijdens de spelen. Een rilling kroop over haar rug bij de gedachte aan het barbaarse evenement. Hoe de mensen in het Capitool zo juichten, ze leken te houden van het leedvermaak. Tja, dat was makkelijk, niemand van hen ging eraan dood. Natuurlijk had ze gekeken, maar het was gewoon afschuwelijk. De jongen uit hun district was dood, het meisje leefde nog. Een pijnlijk moment, dat was wat het was. Hoe moest het zijn voor Clementine om erachter te komen dat haar broer gestorven is? Briar slikte, duwde de gevoelens die opkwamen weg en richtte zich weer op het werk. Het kwaad was echter al geschied, de gedachtes gingen niet meer uit haar hoofd. Ze had beide niet gekend, maar het idee dat ze Lane zou verliezen deed al genoeg. Wat als hij ooit iets dom zou doen? Zoals in verzet komen? Dat hadden de vredebewakers niet op prijs gesteld en dan zou het ook gedaan zijn met hem. Of ze zou hem nooit meer terug zien. Misschien moest ze nog eens met hem praten. Zij was immers ook de enige die hij had, voor haar zou hij zich wel inhouden.
“Lane.” Riep ze terwijl ze opkeek. Wacht, hij was weg.. Geen Lane te bekennen, nergens niet. Shit. Meteen gooide Briar haar werktuig aan de kant, waarna ze meteen richting huis ging. Het was nu eenmaal zo dat ze hem niet graag alleen liet. Hij mocht dan wel de oudste zijn, maar de laatste tijd dreef zijn woede hem ertoe de domste te zijn. Ze duwde het deurtje open en wandelde naar binnen. “Lane!” Riep ze, vermoedelijk was hij niet hier aangezien alles precies lag zoals het vanochtend lag. Lane maakte altijd van alles een rommeltje. In zijn onoplettendheid iets omstoten of dingen op een helemaal niet passende plek neerzetten. Geen spoor van hem te bekennen dus. Het enigste wat een beetje leven liet zien was het beeld van de tv, waar de hongerspelen zich op afspeelde. Blijkbaar wou men er een punt van maken dat iedereen het zag. “Afschuwelijk. Dat verdomde Capitool.” Mompelde ze in een zacht stemmetje alsof er toch nog iemand kon zijn die haar zou horen. Ze zuchtte, draaide haar ogen weg van het scherm en verliet het huis. Het plein, misschien was hij daar met zijn vrienden. In tegenstelling tot Briar had hij namelijk wel vrienden. Ze praatten met elkaar, hielpen elkaar af en toe en hoewel het daar eigenlijk al stopte, kon het een hele steun zijn.
Het plein zat vol met mensen. Een deel dat naar de spelen aan het kijken was, een ander deel dat er gewoon doorliep om goederen te verplaatsen en nog wat mensen die er niks zaten te doen. Niks doen. Het kon eigenlijk niet, maar sommige mensen waren zodanig toegetakeld door de donkere dagen of de spelen dat ze in een soort depressie waren geraakt. Hun hoop was verpletterd geweest, fijngestampt als bessen en dan vergaan in de lucht. Ze begreep het wel. Als je niets of niemand meer zou hebben, wat moest je dan? Dan kon je niks.
Ze wendde haar blik af van het niets waarin ze aan het staren was. Haar blik werd gegrepen door de spelen. Het was raar. Misschien wel door een lichte shock die door haar heen ging als ze keek, maar ze kon niet wegkijken. Hoe erg hetgeen wat ze zag ook was, haar blik bleef gevangen door de beelden.
(open)