|
| Auteur | Bericht |
---|
Rosemary Webster District 8
PROFIELAantal berichten : 67 Registratiedatum : 05-08-13
| ◊Onderwerp: [NL] Made It To Heaven | za nov 05, 2016 9:05 pm | |
| Ongemakkelijk kwam Old Rose overeind, terwijl een aangename warmte haar als een deken omwikkelde. De vrouw had geen idee waar ze was, maar dit was in geen geval District 8. De lucht was te schoon en de zon te fel. Waar ze wel was, dat wist ze echter niet. Het duurde enkele aardse minuten voordat de vrouw doorhad dat ze wel eens dood zou kunnen zijn. Rosemary had nooit geloofd in een leven na de dood, alleszins niet tot op het moment dat ze haar dood begon te plannen. Toen was ze erin gaan geloven, omdat ze zichzelf moed moest geven. Ze moest iets hebben om voor te blijven leven, maar ook iets om voor dood te gaan. Dat maakte het allemaal een stuk minder eng, en ook een stuk minder nutteloos. Want waarom zou ze zichzelf liever dood hebben als ze er hierboven net zo slecht aan toe was als daar beneden? De wetenschap dat ze dood was, was echter vreemd. Ze voelde zich ook helemaal niet als zichzelf, ondanks dat haar handen er net zo mager uitzagen als ze de laatste tijd van zichzelf gewend was. Dat gold ook voor de rest van haar lichaam. Ze voelde zich echter weldoorvoed, een gevoel dat ze zich nauwelijks kon herinneren, en zo fit als een hoentje, een gevoel dat uit een nóg eerder leven leek te stammen. Ze kwam ook niet ondervoed over, zelfs al zag ze er wel zo uit. Het was een heel vreemde gewaarwording.
Langzaam kwam Rosemary overeind, terwijl ze de omgeving beter in zich op probeerde te nemen. Haar zicht was de laatste paar jaar wat waziger geworden, maar hier was alles glashelder, zelfs tot in de kleinste details. Ook haar oren, die totaal verpest waren door het werken in de fabriek, waren op miraculeuze wijze weer in perfecte staat; misschien zelfs wel perfecter dan ze ooit waren geweest. Ze hoorde vogels, ondanks dat ze deze nergens zag. Hun melodieuze gezang was rustgevend en gaf de vrouw ergens een vertrouwd gevoel, alsof ze hier hoorde te zijn. Misschien was dat ook gewoon wel zo. Alles waar ze om gaf moest zich in deze nieuwe wereld bevinden. Op aarde had ze niets meer. Desondanks leek deze omgeving verrekte veel op wat ze kende: een wereld met een grond, water, planten en dieren. De lucht was blauw, de wolken wit. Ze ademde zelfs nog, al wist ze niet of dat ook daadwerkelijk vereist was. Ze was immers dood. Langzaam begon Rosemary vooruit te lopen, maar al snel merkte ze dat ook dit veel makkelijker ging dan ze gewend was. Ze voelde zich jong en fit, alsof ze zelf nog in aanmerking zou moeten komen voor de Hongerspelen. Steeds sneller begon ze te lopen, en pas toen ze bij enkele gebouwen arriveerde, realiseerde ze zich dat ze hier de weg kende. Ze begon nu ook mensen tegen te komen, en het leek steeds drukker te worden op straat. Het was alsof dit hiernamaals haar een moment van acclimatiseren had gegund, maar dat ook hier een hardere realiteit bestond. Toch was het een tijdje later nog altijd niet bedrukkend vol, ondanks dat er hier een ontelbare hoeveelheid mensen zou moeten wonen. Tenminste, als echt iedereen uit District 8 hier terecht zou komen dan. Het was niet alsof ze door een reisleider was opgewacht, en er was ook geen groot bord met ‘WELKOM IN DE HEMEL’ met daaronder een uitleg hoe dit alles werkte. Misschien, als ze het zelf uitgevogeld had, dan kon ze het voorstellen aan… aan wie hier dan ook de leiding had.
Als eerste keerde Old Rose terug naar het huis waar ze praktisch haar hele leven had doorgebracht. Daar had ze goede en slechte tijden gekend, en als er één plek was waar ze haar dierbaren weer zou treffen, dan moest het daar zijn. Eenmaal aangekomen bij de plek waar het huisje moest staan, werd ze verwelkomd met een omhelzing, en Old Rose hoefde niet eens te kijken om te weten wie haar in de armen had gesloten. Voor het eerst in vele jaren voelde ze zijn warmte, rook ze zijn geur en voelde ze zijn lichaam tegen zich aan. Haar ogen vulden zich met tranen, en het duurde even voordat ze weer helder zag. Ze keek haar man recht in de ogen. Hij was ouder geworden, maar hij voelde nog net zo vertrouwd als anders, alsof het gisteren was dat ze elkaar voor het laatst hadden gezien. Het was ook bijna onwerkelijk dat het in wezen meer dan veertig jaar geleden was. “O, Jonathan, ik heb je gemist,” sprak de vrouw, en de man herhaalde haar naam wel dertig keer. Toen werden ze echter onderbroken door de rest van de aanwezige familie. Er waren mensen bij van wie Rosemary in eerste instantie dacht dat ze hen nog nooit had gezien, maar als vanzelf wist ze iedereen een naam te geven. Dit waren haar kinderen en kleinkinderen – iedereen in haar familie die te vroeg was gestorven. Iedereen, behalve Dean. “Waar is jullie zoon?”, vroeg Old Rose aan haar zoon Jeffrey en zijn vrouw Leona, nadat ze hen een knuffel had gegeven. “Waar is Dean?” Even dacht ze dat ze iets verkeerds had gevraagd, toen ze hun beteuterde gezichtjes zag. Misschien wisten ze wel helemaal niet wat er allemaal in Panem gebeurde. “De Arena,” luidde het antwoord echter, en het was duidelijk dat ze hier beter op de hoogte waren dan het lief was. Rosemary begreep het echter niet. Hoezo was Dean nog in de Arena? De Tweede Hongerspelen waren anderhalf jaar geleden al tot een einde gekomen. Hij was al zolang weg. Jonathan had duidelijk gezien dat er verwarring was ontstaan en hij nam zijn vrouw mee naar de rand van de stad. Daar waar je de stad kon verlaten, daar was een pad te vinden. Het was een pad dat Rosemary niet kende, alsof deze wereld niet verder ging dat de stad zelf. Toen ze verder keek, zag ze dat het pad een heel eind verderop opsplitste in verschillende smallere paadjes. “Waar leiden de paden heen?”, vroeg Old Rose, terwijl ze aarzelde om een stap naar voren te zetten, alsof het pad zo onder haar voeten vandaan zou kunnen zakken. “Dat weet ik niet,” antwoordde de man. “Dat weet niemand. Maar sinds de Hongerspelen in het leven zijn geroepen zijn er paden bijgekomen.” Rosemary fronste. “Naar de Arena’s?” Jonathan haalde zijn schouders op, duidelijk teleurgesteld in zichzelf dat hij zijn vrouw geen beter antwoord kon geven. “Het Capitool, de districten en de Arena’s; dat is onze theorie,” antwoordde hij uiteindelijk. “Er zijn maar een paar mensen ooit op pad gegaan, maar geen van hen is ooit nog teruggekomen.” De oude vrouw slikte, maar haar eerste gedachte was dat dit niet meteen het ergste hoefde te betekenen. Misschien waren de mensen gewoon op een betere plek beland, bij de mensen naar wie ze op zoek waren. Rosemary wist het niet, maar ze wist dat ze hier niet kon blijven wachten, zelfs al was ze hier met bijna iedereen om wie ze gaf. Dean was de laatste jaren het enige lichtpuntje in haar leven geweest, en hij was op de meest nare manier mogelijk aan zijn einde gekomen. Rosemary wilde er voor hem zijn. Ze wilde weten hoe het met hem ging en hem met zich meenemen naar zijn familie, van wie velen hem al jaren of zelfs nog nooit hadden gezien. “Ik ga hem zoeken,” sprak Old Rose resoluut. Jonathan keek haar aan alsof ze gek geworden was, maar om eerlijk te zijn had hij niets anders van haar verwacht. Hij knikte, terwijl hij afscheid van haar nam. “Kom bij me terug,” fluisterde hij, en Rosemary knikte, niet wetende of ze haar belofte zou kunnen houden. “Ik houd van je. Ik zal Dean vinden en hem mee terug brengen naar huis.”
OOC: NaNo Post 13. [8.509/50.000]
Nope, ik had geen flauw idee waar ik heen wilde. |
| | | Dean Webster District 8
PROFIELAantal berichten : 239 Registratiedatum : 05-08-13
| ◊Onderwerp: Re: [NL] Made It To Heaven | ma nov 14, 2016 9:57 pm | |
| "Sinds wanneer zijn deze hier?" Dean vroeg het meer aan zichzelf dan aan iemand anders. Toch kreeg hij antwoord van het meisje wat hem blijkbaar had gevolgd. Hij had Janaea niet gehoord, maar haar aanwezigheid verbaasde hem niks. In tegenstelling tot zijn dagen in District 8, was Dean zelden nog alleen. En hoewel hij nog altijd niet aan gezelschap gewend was, stoorde het hem ook niet meer. Zeker iemand als Janaea had hem een spoedcursus sociale vaardigheden gegeven. Op dit punt had Dean geen moeite meer wanneer ze uit het niets verscheen. Zolang ze haar ukelele maar niet bij had. "Altijd al." Janaea stond nu naast hem. "Maar er komen er steeds meer." "En waar gaan ze heen?" "Andere plekken." Ze keek Dean vrolijk aan. "Ik geloof dat er één of twee keer iemand hierheen is gekomen. Maar ze zijn vrijwel meteen weer vertrokken." "Zijn er wel eens mensen van hier weggegaan?" Vroeg Dean nieuwsgierig. Janaea schudde haar hoofd. "Tot nu toe niet. Niet veel mensen hier hebben al wat te zoeken op een andere plek. En sommigen vinden het hier gewoon fijn. Daarbij weet je nooit precies waar je uitkomt." "Klinkt logisch." Dean keek naar de weg voor hem. Een stuk na het begin van de weg, splitste deze in menig ander pad die verder reken dan hij kon zien. Hij was ze gisteren voor het eerst tegengekomen toen hij een eindje was gaan joggen. Nieuwsgierig naar hun bestemming, had hij een tijdje gewacht of hij iemand zou zien. De stap om het zelf te ontdekken was hem nog te groot. Maar met de recente gebeurtenissen in District 8 leek dit een perfect moment om eens te gaan kijken wat er buiten zijn leefomgeving te vinden was. Wie weet konden er meer bruggen worden gemaakt, kon er een uitwisseling plaatsvinden van - van wat eigenlijk? Alsnog, het bleef interessant. En nu Dean hoorde dat deze paden wel eens werden gebruikt - zelden, maar dat was vaker dan nooit - begon het te jeuken.
Twee dagen later stond Dean weer voor het pad. Hij had een tas op zijn rug, gevuld met eten en water. In zijn broek zat een mes en een zaklamp, aan zijn tas hing een sterk touw. Bovenop zijn rugzak was een slaapzak gebonden. Hij meende dat hij had gezien dat iemand een ehbo-kit in zijn tas stopte, maar het had ook een doosje crackers kunnen zijn. Veel mensen in deze stad waren toch wel geïnteresseerd in wat Dean ging doen. Hoewel ze het niet allemaal uitspraken, zag Dean het aan hun ogen. Er leek een soort hoop in te sprankelen wat bij het overgrote gedeelte van de mensen was gestorven toen zij dat ook deden. Het was niet heel gek: dit was hun eindbestemming. De gedachte dat er echter nog meer kon zijn dan dit, was daarom een groot iets.
Dean vertrok vroeg in de ochtend. De beelden van de Hongerspelen flitste als een film voor zijn ogen toen hij bepakt en bezakt zijn bekende omgeving achterliet. Hoewel hij - waarschijnlijk - niet opnieuw dood kon gaan, konden bepaalde zaken zijn tocht wel erg oncomfortabel maken. Wat nou als er niks was en hij zijn weg niet terug kon vinden? Wat als hij überhaupt zou verdwalen? Hij wist niet wat er met hem zou gebeuren. Het voordeel van de Hongerspelen, dacht hij grimmig toen hij bij de splitsing aankwam, was dat je wist wat er met je kon gebeuren. Je kon - je zóu - worden aangevallen. Alles in je buurt was klaar om je te doden, van mens tot blaaspijppijltjes. Onbewust ging hij met zijn hand over de plek waar hij zijn overlijden aan te danken had gehad. Eerst het pijltje, tot hij zodanig verlamd geraakt was dat hij niet meer kon lopen. Toen Madelynn, die zijn eer had gered. Hij had haar niet kunnen bedanken, zeker niet nadat ze de Spelen had overleefd. Hij had niemand liever als Winnaar uit de bus zien komen. Toch miste hij haar soms vaagjes.
Achterdochtig keek hij naar de vele paden die voor hem uitstrekte. De theorie was dat ze leidden naar de andere plekken in Panem: de Districten, het Capitool, en de Arena's. Tot nu toe was - voor zover Dean wist - iedereen bij hem in de stad beland, maar dat kon uiteraard nog veranderen. Maar er waren aanzienlijk meer paden dan Dean had verwacht te zien. Daarbij was het natuurlijk ook nog de gok of de paden in volgorde lagen van District 1 naar District 13, of dat het ging om waar er als eerste iemand overleden was. En tot hoe ver leidde dat terug? Dan was er ook nog het Capitool om rekening mee te houden: kwam die eerst, of juist als laatst? Dean krabbelde aan zijn hoofd en probeerde na te denken. Dat nadenken zorgde er echter voor dat het allemaal nog ingewikkelder leek, en dat schoot niet op natuurlijk.
Hij wierp een blik over zijn schouders, waar hij zijn huidige woonplaats nog kon zien. Dat moest hij echter loslaten, net zoals hij eerder District 8 los had moeten laten. Er bestond echter een kans dat hij die eerste weer bij zich kon voegen, en als hij dat kon.. Vastbesloten koos Dean het negende pad van links. Hij vermoedde dat het Capitool eerst zou komen, want zo zelfingenomen waren ze vast ook nog wel als ze dood waren. Hij rilde bij de gedachte dat hij ooit díe mensen tegen kon komen. Gatver. De bestuurders die Panem de Donkere Dagen hadden laten doormaken en het niet na konden vertellen, konden hier ook wel eens te vinden zijn. Het eerste wat Dean wilde doen zodra hij District 8 had gevonden, was het Capitool vinden. Er was vast een manier om die weg te barricaderen. Geen haar op zijn hoofd die er aan dacht om het Capitool hier de overhand te laten nemen.
Hij wandelde zeker een aantal uur en het pad had zich ver afgesplitst van de andere paden, die hij snel uit het oog had verloren. Dean wist niet wat hij had verwacht toen hij begon met lopen, maar een prachtige zee aan zijn rechterkant, enkele kilometers verderop, had niet op het lijstje gestaan. Hoewel de afstand groot was, voelde de zee zo dichtbij dat hij de neiging had om vooruit te springen in de hoop dat hij dan het water zou raken. De zee weerspiegelde het zonnetje dat scheen en Dean vond dit wel een waardig moment om even pauze te nemen. Maar toen hij eenmaal op het pad was gaan zitten en rustig zijn appeltje begon te eten, voelde hij zich toch minder rustig. Hij had het idee dat hij niet alleen was, hoewel hij niemand zag of hoorde. "Hallo?" Riep hij zo luid hij kon. Het geluid droeg ver, zeker in deze stilte. Hij schatte de kans dat iemand hem zou horen op nagenoeg nihil, maar kon het toch niet laten om nog een keer hard "hallo?!" te roepen. Met zijn appel in zijn mond, slingerde hij z'n tas weer op zijn rug. Iets, en hij wist niet wat het was en hij wist niet of hij het moest vertrouwen, leek aan hem te trekken. Hij wilde per se verder lopen en kreeg het gevoel dat hij ergens in de buurt van was. Deze vage emoties en gedachten zinde Dean helemaal niets, maar wat moest hij anders? Er was geen haar op zijn hoofd die eraan dacht om van het pad af te gaan. Omkeren zou zonde zijn van zijn tijd en energie. Plus, hij zou er nooit achterkomen wat er te vinden was. Chagrijnig bedacht hij zich dat hij eigenlijk iemand mee had moeten nemen. Zijn achterdochtige aard had echter de overhand genomen, en gezien iedereen in de Spelen had gezeten, kon niemand een ander zijn achterdochtigheid echt kwalijk nemen. Hij kon zichzelf nu wel voor z'n kop slaan.
Uiteindelijk was er maar één ding wat Dean kon doen. Doorlopen, en af en toe roepen. Hopen dat iemand hem hoorde. Hopen dat het iemand was zonder kwade bedoelingen.
|
| | | |
Soortgelijke onderwerpen | |
|
| Permissies van dit forum: | Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum
| |
| |
| |