De hele dag deed hij niets anders dan slapen en over en weer lopen naar het restaurant om water te halen. Veel meer deed hij niet. Johnny kwam net terug bij het huis met de bedden toen het volkslied begon te spelen. Hij zette zijn tas met spullen in het huis en ging net buiten de deur staan. Er verscheen maar één gezicht in de lucht: het meisje van 8. Een moment was hij teleurgesteld. Hij dacht niet dat hij het nog lang vol zou kunnen houden en had dan ook op meer doden gehoopt zodat het allemaal voorbij zou zijn. Snel probeerde hij deze gedachten te verdringen en kwam er walging in de plaats. Hoe kon hij verlangen na de dood van anderen. Het was al ver genoeg gekomen. Eerst dat meisje en daarna zijn eigen bondgenoot. Op dit moment was hij alleen en dat zou waarschijnlijk nog een tijdje zo blijven.
Johnny stond op het punt om het huis weer binnen te gaan toen het volkslied stopte en er een meter voor hem iets op de grond viel. Hij deed een stap achteruit het huis in zodra hij de slang zag. En er waren er meer. Ze vielen uit de lucht en kronkelden over elkaar heen. Slangen? Waren ze helemaal zot geworden in het Capitool? Hij deed de deur dicht voordat één van de beesten binnen kon komen. Was er in het Capitool eigenlijk wel iemand met een degelijk gevoel voor humor? Duidelijk niet. Hij zette zijn tas tegen de deur zodat niemand de deur zomaar open kon duwen. Niet dat hij verwachtte dat er iemand zich hier zou wagen met al die slangen in de buurt, maar het was ondertussen een gewoonte geworden. Hij ging op het bed zitten en hoopte dat de slangenregen snel voorbij zou zijn en er een vraag in hem opkwam: hoe kon hij hier ooit wegkomen als al die slangen buiten waren?
- Johnny kijkt naar de doden.
- Hij sluit zichzelf op in het huis (J9) zodra de slangen uit de lucht vallen.