Dat mens, dat monster, kwam naar hun district. Naar het district van Rook. Raven kon het nog steeds niet geloven, wilde het niet geloven, dat uitgerekend Kasa Locklear de Spelen had gewonnen. Kasa, die samen met haar districtgenoot Rook onder water had geduwd tot ze dood was. Die met een kille kalmte haar zakken had leeggeroofd, haar wapens gestolen, en haar daarna achtergelaten alsof ze niet meer dan een voorwerp voor haar was. Bijna een jaar had de woede daar om in Raven liggen sluimeren, altijd dicht aan het oppervlak. Bijna een jaar had ze zich ingehouden, om niet weer een baan te verliezen, om niet weer opgepakt te worden. Als dat gebeurde was het afgelopen met Jay, dat wist ze gewoon. Met de slechtbetaalde rotbaantjes van hem en hun vader konden ze onmogelijk rondkomen. Nu was haar baantje even rot en slechtbetaald - Rook was duidelijk de grootste kostverdiener in huis geweest - maar het was iets en ze konden niet zonder. Dat was ook de reden dat ze zich vandaag in moest houden. Maar god, wat was het moeilijk. Want waar deed ze het nu eigenlijk voor? Die vraag drong zich steeds sterker aan haar op terwijl de dag van de Zegetocht dichterbij kwam. Waar deed ze het eigenlijk voor? Iedereen wist dat er een vloek rustte op de familieleden van eerdere tributen. Raven was van nature niet bijgelovig, maar je ging haar niet wijsmaken dat het toeval was dat er zo veel bekende namen voorbij waren gekomen bij de afgelopen Spelen. Wat ze ook deed, ze zouden Jay van hen afnemen.
Ze staarde in de spiegel en dacht: Kasa moet boeten voor wat ze heeft gedaan. Het Capitool moet boeten, door hun winnares kwijt te raken. Het liefst zou ze de wereld laten boeten. Ze kon niet in de spiegel kijken zonder Rook in haar eigen gezicht te zien. Ondanks de drie jaar leeftijdsverschil hadden ze haast een tweeling geleken. Wat uiterlijk betrof dan. Zo'n hechte band als Toby en zijn broer, die daadwerkelijk een tweeling waren, hadden ze overduidelijk niet gehad. Rook was kil geweest, kil en wreed. Ze was geen haar beter dan Kasa. Maar toch zou Raven haar zusje wreken. Omdat het haar zusje was. Omdat het tijd was dat er iets gebeurde. Het Capitool beloofde de winnar van de Spelen een goed leven. Wat zouden ze doen als Raven ervoor zorgde dat ze die belofte niet waar konden maken? Ze balde haar vuisten en wilde zich net omdraaien om naar buiten te gaan, maar toen verstijfde ze.
Ze kon niet in de spiegel kijken zonder Rook te zien. Maar nu zag ze haar niet in haar eigen gezicht. Nu zag ze Rook. Echt Rook. Dode Rook, met haar bleke gezicht en druipende haren en haar blik, die indringende blik die ze altijd had gehad, en ze schudde haar hoofd. Ravens hart ging tekeer. Dit kon niet. Hoe kon Rook achter haar staan? Ze draaide zich om, maar de kamer was leeg. Haar blik ging weer naar de spiegel, die haar nu ook niet meer dan haarzelf en een lege kamer toonde. Raven stapte achteruit, weg van de spiegel. Op de tast vond ze de deur en zonder haar blik van de spiegel af te halen, deed ze hem open. Daarna dook ze de kamer uit en sloot de deur achter zich. Met trillende handen leunde ze tegen de deur. Bestonden geesten dan toch?
Ze liep achter Harper en Jay aan naar het plein, voor zich uit starend zonder iets te zien, en botste voortdurend bijna tegen mensen aan. Har woede van eerder had plaatsgemaakt voor verwarring, al was ze er inmiddels van overtuigd dat ze onmogelijk Rook gezien kon hebben. Het was haar verbeelding geweest. Geesten bestonden niet, dat was onmogelijk. Ze had het zich ingebeeld. Misschien was het wel een soort innerlijke stem. Iets in haar dat zei dat ze geen stomme dingen moest doen. Haar Geweten, of haar gezonde verstand, dat de vorm van haar zusje aangenomen had om tot haar door te dringen. Ze merkte niet dat hun burgemeester aan het woord was. Pas toen haar vader haar naam siste, besefte ze dat er iets van haar verwacht werd. Mensen waren aan het klappen. Raven keek verdwaasd rond en haar blik viel op een vredebewaker die haar kant op keek. Haar eerdere strijdlust had haar verlaten en lusteloos klapte ze wat mee. Ze ving Rooks naam op en huiverde. Kasa stond op het podium. Zo dichtbij, maar tegelijk zo ver weg. Raven kon geen manier bedenken om dichterbij te komen. Ze had er niet aan gedacht om iets mee te nemen wat ze kon gooien. Op de grond lagen geen losse stenen. Ze voelde ook niet de kracht om iets te doen. Door de hobby's van het Capitool. Als Raven had opgelet had het haar verbaasd dat Kasa dat kon zeggen. Het schuurde wel erg dicht langs rebellie. Maar Raven lette niet op en de woorden gleden langs haar heen. Een betere plek, zei Kasa, dat hoorde ze wel. Een betere plek. Rook was niet op een betere plek. Ze was hier. Nee, nee, niet hier. Ze was nergens. Ze was in Ravens hoofd, in haar verbeelding, maar verder was ze nergens. Er was geen hemel. Er was geen hiernamaals. En er waren ook geen geesten. Het plein liep leeg. Raven liep achter haar vader en broertje aan naar huis.